
Persbericht – vrijdag 17 oktober 2025
De Holocaust Literatuur Prijs is ontstaan dankzij de tegemoetkoming die de Nederlandse Spoorwegen enkele jaren geleden besloot uit te keren aan slachtoffers van het naziregime, met name Joden, die door de NS naar de kampen van dat regime zijn vervoerd. In de praktijk kwam het voornamelijk neer op de treinreis naar Westerbork, hoewel ook Vught hier niet onvermeld mag blijven.
Waren de slachtoffers niet meer in leven, dan konden eventuele nabestaanden de tegemoetkoming opvragen. Zo begon dit allemaal. Dat was het begin van deze prijs, die tweejaarlijks wordt uitgereikt aan de schrijver van het beste, in het Nederlands geschreven boek over de Holocaust in de brede zin van het woord.
Vandaag is de derde keer dat deze prijs wordt uitgereikt. Eerdere prijswinnaars waren Guida Joseph voor haar graphic novel De rode draad en Wally de Lang voor haar studie De razzia’s van 22 en 23 februari in Amsterdam – het lot van 389 Joodse mannen.
Inmiddels zijn we enkele jaren verder en moeten we vaststellen dat de herinneringscultuur, waarvan deze prijs nu eenmaal deel uitmaakt, sindsdien in hoog tempo is geïnstrumentaliseerd en gepolitiseerd. Zeker, herinneringscultuur was altijd een instrument, juist ook een politiek instrument, maar er was een tijd dat je kon geloven in een zekere neutraliteit van die cultuur. Die tijd is voorbij.
De jury is zich daarvan terdege bewust. Wij vragen ons af of hoe lang het nog zinvol zal zijn deze prijs uit te reiken en of het wijsheid is ons slechts op één volkerenmoord te concentreren. De gesprekken daarover zullen doorgaan en het is zeker niet zo dat deze prijs nu voor het laatst is uitgereikt. Wij geven slechts aan dat wij beseffen in welke context wij opereren en dat wij niet zonder meer de opvatting onderschrijven dat herinneren per definitie goed is en vergeten per definitie slecht is.
De Holocaust Literatuur Prijs wil een bijdrage leveren aan de verspreiding van kennis over de Holocaust, dat wil zeggen kennis over slachtoffers, daders, meelopers, profiteurs, omstaanders. Kennis veronderstelt bovendien een onderzoek dat nooit is afgerond. De verspreiding van kennis in de vorm van fictie of non-fictie – beide zijn mogelijk – bestaat dankzij de keuzes die de schrijver of schrijvers maken. Die keuzes zijn altijd literair. Kampliteratuur is literatuur over het kamp en de Holocaust Literatuur Prijs is nadrukkelijk ook een literaire prijs, waarmee niet is gezegd dat het puur esthetische oordeel altijd het laatste oordeel zou zijn. Althans niet voor deze jury.
Wat de prijs van dit jaar betreft, die wordt uitgereikt voor een boek dat in 2023 of 2024 moet zijn verschenen, kunnen wij u vertellen dat de jury vierentwintig boeken in beschouwing heeft genomen: romans, graphic novels, autobiografieën, monografieën, historische studies. Sommige van die boeken zijn uitgegeven door gerenommeerde uitgevers als Querido en Van Oorschot, maar er waren ook die in eigen beheer werden uitgegeven.
Uiteindelijk bleven drie boeken over.

Om te beginnen Vergeet je naam, verhalen van Joodse onderduikkinderen van Marcel Prins en Peter Henk Steenhuis. Een deel van de jury werd gegrepen door de simpele en doeltreffende manier waarop de getuigenissen van deze groep, waarover niet zo heel veel is gepubliceerd, zijn opgeschreven. Getuigenissen die zich niet beperken tot de oorlog zelf, maar ook nadrukkelijk over de naoorlogse periode gaan. Om een voorbeeld te geven: ‘Op een middag zei mijn moeder: “Wij gaan dit weekend naar het Rijksmuseum.” Een verrassing, naar Amsterdam. Toen wij door het museum liepen bleef mijn moeder op een gegeven moment staan. Ze zei: “Die antieke kast daar, die is van ons.” Ze heeft de conservator laten komen. “Dat kan iedereen wel zeggen,” reageerde de conservator.’

Veel waardering had de jury voor het boek Het land achter de zee – Migranten na de Holocaust in detentiekampen op Cyprus – de reis van Emile Pimentel van Frans Blom en Vivian Beekman. Blom en Beekman citeren gretig uit de literaire nalatenschap van Pimentel, voorzien die nalatenschap van een context zonder welke zij flets was gebleven.
Als deze prijs puur een literaire prijs was geweest had de jury dit boek bekroond, maar juist ook nu achtten wij het raadzaam andere overwegingen, andere kwaliteiten mee te tellen en zwaarder te laten wegen. Het land achter de zee vertelt niet alleen een relatief onderbelicht aspect van het leven direct na de bevrijding, het leven in zogenoemde repatriëringskampen, maar verhaalt ook over de meer en minder toevallige redenen waarom sommige overlevenden naar Palestina trokken – Israël moest nog worden uitgeroepen – en waarom dat in sommige gevallen neerkwam op een maandenlang verblijf in weer een kamp, op Cyprus dit keer. Daarnaast is het een boek over gefnuikte literaire ambities van een jongeman. ‘Je mond vond ik mooi,’ schrijft deze jongeman aan zijn geliefde, ‘maar er lag iets ouds in je trekken dat me beurtelings aantrok en afstootte. Ik vond je jong en oud tegelijk.’ Het is uiteindelijk ook een boek over hoe liefde begint en eindigt, voor een persoon en voor een land. Wat eerst aantrok, blijkt alleen nog maar af te stoten.
Uiteindelijk heeft de jury unaniem besloten de prijs toe te kennen aan Jan Willem Stutje voor zijn boek Folterfabriek Buchenwald, overleven en collaboreren in een Duits concentratiekamp.



Stutje onderzoekt hoe de organisatie van de kapo’s in het kamp Buchenwald werkte, hoe zij eerst werden gerekruteerd uit de groep beroepscriminelen, later waren het veelal communistische gevangenen die voor de rol van kapo in aanmerking kwamen. Stutje beschrijft hoe een deel van de communisten in het kamp horig bleef aan Stalin en welke gevolgen dat had voor hun gedrag, waarbij ordinaire machtshonger en sadisme natuurlijk ook altijd een rol speelden. Voor elke generalisatie geldt, er waren, er zijn altijd uitzonderingen.
De communisten gebruikten het kamp om hun eigen interne vijanden, progressieve gevangenen die niet zo gecharmeerd waren van Stalin, uit de weg te ruimen. Door ze door de SS te laten vermoorden, of door ze door medegevangenen, met name kapo’s, in de steengroeve dood te laten slaan.
Stutje velt felle morele oordelen over een kwestie waarover het laatste woord nog niet is gezegd: wanneer wordt men slachtoffer of dader, welk oordeel moet en mag geveld worden over de zogenoemde grijze zone – een thema waarover Primo Levi op het eind van zijn leven veel heeft geschreven en gedacht, iets wat niet al zijn medeoverlevenden, bijvoorbeeld Elie Wiesel, hem in dank hebben afgenomen.
Ook laat Stutje goed zien hoe het zogenaamde koude geweld, de bureaucratisering van marteling en moord, naadloos overloopt in het zogenoemde warme geweld, het ongebreidelde sadisme, het geïmproviseerde moorden en hoe de politieke gevangen vanwege hun ideologische achtergrond vaak iets beter waren voorbereid op het leven in het concentratiekampuniversum dan de meeste Joden.
Daarnaast is zijn boek een fascinerende biografie van een Joodse, Weense trotskist, Ernst Federn, die Marx en Freud met elkaar probeerde te combineren en die in het kamp moest concluderen dat zijn communistische medegevangenen voor hem als trotskist soms net zo gevaarlijk waren als de SS. Na de oorlog, in Amerika, zou hij begrijpen dat ook Trotski niet de verlosser was die hij in hem had gezien.
Stutje heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan het onderzoek naar het concentratiekampuniversum dat van kamp tot kamp, van jaar tot jaar gedurende de twaalf jaar dat het Derde Rijk duurde, verschilde. Hij schrijft: ‘De geschiedenis van het kamp was een geschiedenis van strijd tussen de machtigste gevangengroepen met als inzet de belangrijkste kapoposities. De SS die in 1942/43 extra bezorgd raakte over de stagnerende oorlogsproductie, bezette die posities ten slotte in meerderheid met landgenoten, in het bijzonder met communisten. De nazi’s waren onder de indruk van hun werkhouding, discipline en organisatievermogen.
Kapo’s konden en mochten zich niet de representant wanen van de gevangenen. De zogenaamde Häftlingsselbstverwaltung bleek een strukturelle Perversion sozialer Stellvertretung, om de Duitse socioloog Wolfgang Sofsky aan te halen.’
De meeste gevangenen zijn uiteindelijk niet aan deze pervertering ontkomen en de meesten die eraan ontkwamen zijn in het kamp vermoord.
Stutje hoopt dat zijn boek een bijdrage levert aan het ontwikkelen van hedendaagse tactieken en verdedigingsmiddelen in een strijd tegen onderdrukking en vervolging.
Maar wat de jury betreft levert zijn boek ook een bijdrage aan het doorlopende onderzoek naar menselijke eigenaardigheden en overlevingsstrategieën, naar de manier waarop mensen hun samenleven organiseren en hoe overal en altijd, zelfs op de raarste plekken, een soort adelstand ontstaat.
Wanneer wordt overleven collaboratie, wanneer verandert ideologie in een excuus voor bloeddorstig opportunisme? Dat zijn de belangrijke vragen die dit boek stelt.
De jury hoeft het niet met alle morele oordelen van Stutje eens te zijn om te concluderen dat zijn studie, juist omdat die de tegenstrijdigheden van het menselijk bestaan onder extreme omstandigheden blootlegt, de lezer dwingt zijn eigen parmantige oordelen en zekerheden nader te onderzoeken.
De jury:
Job Cohen
Arnon Grunberg
Toef Jaeger
