Curriculum verbinden aan eigen ervaring

Curriculum verbinden aan eigen ervaring

De docent/ begeleider kan de vertelkring inzetten om verbinding te maken tussen de onderwerpen uit het lescurriculum en de eigen ervaringen van de deelnemers.

Als docent/begeleider van een vertelkring ga je eerst opzoek naar gebeurtenissen in je eigen leven waarmee je een onderwerp kunt introduceren bij de deelnemers aan een vertelkring. 

De eigen ervaring waarmee je de kring opent moet een aantal kenmerken hebben:

  • Werkelijk gebeurd zijn en als je hem vertelt, formuleer het dan als iets wat onlangs, niet langer dan 3 maanden tot een jaar geleden is gebeurd. (een uitzondering kun je maken voor verhalen over ervaringen die gaan om het verleden te beschrijven of in kaart te brengen). Wees je bewust over de tijd waarin je je ervaring vertelt. Zeg als docent niet: ‘Toen ik zo oud was als jullie…’ Maar plaats de ervaring vanuit het nu voor jou, bijvoorbeeld: ‘Op de speelplaats waar ik woonde stond een hoge glijbaan. Ik wilde eraf maar durfde niet. Mijn vriendin ging als eerste naar boven. Ik keek naar haar. Toen ze mij riep ging ik ook. Het ijzer van de trap was koud en ik ging langzaam naar boven. Helemaal bovenaan zat mijn vriendin. Ze wachtte op mij. Toen ik er bijna was gleed ze naar beneden. Zomaar. Ik kon niets meer zeggen. Ik voelde me niet zo lekker helemaal bovenaan. Ik ging zitten op het ijzer van de glijbaan. De wind waaide en beneden stond mijn vriendin te wachten, ze lachte. Ik wist niet hoe ik het moest doen zonder zo bang te zijn. Mijn vriendin merkte het en kwam over de glijbaan naar boven. Ze ging voor me zitten. Ze zei hoe ik achter haar moest aanschuiven en haar vasthouden. Samen gleden we naar beneden en gingen heel hard. Ik vond het leuk. Daarna deden we het iedere middag, als we konden, weer.’ 

Naar aanleiding van dit voorbeeld kun je verschillende verbindingsvragen formuleren die leiden tot verschillende onderwerpen.  Bijvoorbeeld: Kunnen jullie je herinneren dat je een keer heel bang was en wat er toen gebeurde? (onderwerp wordt ‘een keer dat je bang was’) Een andere insteek zou kunnen zijn: Wie van jullie wil vertellen over een keer dat iemand jou geholpen heeft? Of dat jij iemand hebt geholpen? (onderwerp wordt ‘een keer dat je iemand hebt geholpen of een keer dat iemand jou geholpen heeft’. 

  • Vertel precies en helder. Als begeleider van de groep kun je met je eigen ervaring het onderwerp introduceren en beïnvloeden hoe anderen gaan vertellen. Met hoe wordt bedoeld: precies en helder met een keuze uit details en dialogen. 
  • Kies bewust welke bijvoeglijke naamwoorden je kunt gebruiken om extra kleur (informatie) te geven aan de luisteraars.
  • Kies in de beschrijving van je ervaring één of meer zintuiglijke waarnemingen.
  • Denk aan ordening; met wie was je, wat gebeurde er, waar was je, hoe ging het, wat gebeurde er precies, hoe voelde je je, hoe reageerden anderen. (hierbij kun je ook denken aan het jezelf bevragen aan de hand van vragen als: Wat gebeurde er? Wat deed ik? Wat dacht ik? Wat voelde ik? Hoe reageerde ik? Hoe reageerden anderen? Wat werd er gezegd?
  • Vermijd samenvatten en het geven van een conclusie.