Foto’s en dankwoord Holocaust Literatuur Prijs 2023

Dankwoord van Wally de Lang bij de uitreiking van de Holocaust Literatuur Prijs in Amsterdam

Geachte leden van de Stichting Hermann en Hannelore Grunberg, Wouter Koolmees en leden van de jury: Toef, Job en Arnon. Ik doe maar even familiair en tutoyeer alsof ik jullie persoonlijk ken.
Arnon: dank dank dank voor de mooie woorden die je zojuist hebt gesproken.
Toen ik een paar weken geleden een telefoontje kreeg van mijn redacteur bij uitgeverij Atlas Contact en hoorde dat ik de Holocaust Literatuur Prijs had gewonnen was ik flabbergasted, om er maar eens een goed Engels woord tegenaan te gooien. Nu ben ik ontroerd. Ik heb het juryrapport stiekempjes al eerder mogen inzien en de lovende woorden mogen vernemen, maar wie wil nu niet twee keer horen dat hij of zij – ik in dit geval – een ‘beheerste, onderkoelde maar daardoor juist effectieve’ manier van schrijven heeft. Zo’n mooi compliment!
Naast ontroerd, ben ik – van binnen – ook een beetje stil. Dat komt mede omdat ik het gevoel heb dat via mij de destijds willekeurig opgepakte 400 joodse mannen alsnog in het licht komen te staan, dat de mannen eindelijk met naam en toenaam gezien worden. Het gaat hier om Nederlanders, onschuldige joodse burgers, de meesten Amsterdammers, die in februari 1941 op gewelddadige wijze uit de samenleving verdwenen, mannen over wie tot bijna 80 jaar na de bevrijding nauwelijks iets bekend was, mannen die het slachtoffer waren van de eerste gewelddadige razzia op het bezette West-Europese continent, 400 joodse mannen die werden weggevoerd bijna anderhalf jaar vóórdat de grote deportaties naar vernietigingskampen als Auschwitz begonnen. Wat hebben zij en hun nabestaanden veel ellende moeten doormaken.
En in die geschiedenis ga ik mij dan vrijwillig verdiepen! En dat al 40 jaar lang!
Als mensen mij vragen wat voor werk ik doe en als ant¬woord krijgen dat ik me voornamelijk bezighoud met onderzoek naar Joodse geschiedenis en de Tweede We¬reldoorlog, krijg ik vaak te horen: ‘Kies je volgende keer een leuker onderwerp?’ Hoezeer ik ook voornemens ben dat te doen, die geschiedenis zit zo vol grote en klei¬ne verhalen die nog nooit verteld zijn, dat ze mijn aan¬dacht blijven vangen.
Ik doe dat mede met in gedachten een van de motto’s van Bertold Brecht in zijn Driestuiversopera:
Denn die einen sind im Dunklen
und die anderen sind im Licht
und man sieht nur die im Lichte
die im Dunkeln sieht man nicht.
In dit geval had ik mij voorgenomen de levensverhalen te vertellen van álle 400 bij de razzia opgepakte mannen. Dat was natuurlijk een heidens karwei. Aan de andere kant was het ook gewoon een kwestie beginnen bij de A van Simon Achttienribben en doorwerken tot de Z van Simon van Zweden.
Maar …
Omdat ik had besloten te schrijven over het leven van de opgepakte mannen kon ik ook niet om hun dood heen. Dat ik in de loop van mijn onderzoek ontdekte dat 150 mannen na kamp Schoorl, Buchenwald en Mauthausen op een verschrikkelijke manier aan hun einde zijn gekomen in de gaskamers van Kasteel Hartheim in Oostenrijk, kon ik tevoren niet weten, daar kwam ik pas achter in de loop van mijn onderzoek, en dat was echt een grote schok.
Na publicatie van mijn boek bleek dat dit feit op zich bekend was bij een zeer beperkt aantal Nederlandse historici, maar ik wist het niet en vele anderen die ik ernaar vroeg ook niet. Er is niet eerder geschreven over wie in dat kasteel waren omgebracht en hoe dat precies geschiedde. Ik heb heel, heel diep moeten graven om meer te weten te komen over dat proces omdat de nazi’s een ingewikkeld administratief systeem van misleiding en leugens hadden opgezet om te voorkomen dat bekend zou worden wát er precies gebeurde achter die dikke muren van Kasteel Hartheim.
Al die jaren dat ik me met Joodse geschiedenis en met de Tweede Wereldoorlog bezighoud, heb ik geprobeerd mij niet al teveel in die ellendige vernietigingskampen te verdiepen, in de manier waarop miljoenen onschuldige mensen zijn vermoord. Ik ben er ook nooit geweest. Dat komt te dichtbij en als onderzoeker moet je toch wel een zekere afstand tot je onderwerp behouden. Ik ben dan ook extra blij met de woorden van de jury – ik zei het net al – die mijn stijl ‘beheerst’ en ‘onderkoeld’ noemen maar daardoor tegelijkertijd ‘effectief’. Dat is overigens geen bewuste keuze, geloof ik, zo schrijf ik gewoon.
Wel dacht ik bij het herlezen van mijn eigen boek vorige week – na 2,5 jaar zijn veel feitelijkheden immers wat weggezakt – dat ik wel treffende citaten, en ook afbeeldingen heb gekozen die de lezer doen invoelen wát de mannen hebben meegemaakt en misschien zelfs wat ze hebben gedacht en gevoeld, zonder zelf ‘speculatief’ of ‘moreel verontwaardigd’ te zijn, zoals de jury zegt.
Naast de grote dank die ik nogmaals uitspreek aan Toef, Job en Arnon, enerzijds voor de tijd en aandacht die jullie hebben besteed aan het minutieus bestuderen van al die 40 boeken over een zwaar onderwerp, anderzijds uiteraard voor jullie erkenning voor mijn boek, wil ik graag nog een aantal mensen bedanken die hebben bijgedragen aan de verspreiding van kennis over dit onderwerp. Daarna wil ik – nu ik toch over dit podium beschik – ook kort iets aan de orde stellen.
Voor mijn benadering van de geschiedenis waarbij ik de nadruk leg op persoonlijke verhalen die ik in een historische context plaats, ben ik grote dankbaarheid verschuldigd aan een vrouw die 40 jaar geleden mijn professor Joodse geschiedenis was, Rena Fuks-Mansfeld, een erudiete vrouw, zelf in de dertiger jaren met haar familie vanuit Berlijn naar Nederland gevlucht. Zij is degene die mij op dit spoor van geschiedbenadering heeft gezet en ik zal ook mijn volgende onderzoeken op deze manier blijven opzetten en uitvoeren.
Ook ben ik voormalig directeur van uitgeverij Atlas Contact, Leonoor Broeder, dankbaar dat zij mij al in het eerste gesprek dat wij hadden het vertrouwen schonk dat zij een dergelijke persoonlijke aanpak van het onderwerp steunde en bereid was een boek over de razzia’s te publiceren. Met redacteur Simon Dikker Hupkes heb ik tot grote tevredenheid mogen samenwerken om de tekst letterlijk tot in de puntjes goed te krijgen.
Dit brengt mij tot een paar andere namen die ik wil noemen, mensen die ik wil bedanken omdat het boek over de razzia’s uiteindelijk is uitgegroeid tot een PROJECT. Het Stadsarchief Amsterdam, een goudmijn voor onderzoekers, heeft daarin een heel belangrijke rol gespeeld. Op basis van de informatie die ik aanleverde hebben zij een prachtige website opgezet waarin de biografieën die ik over de opgepakte mannen heb geschreven zijn opgenomen, inclusief foto’s en documenten. Emma Los is de ‘host’ van de website en zij is er ook na de publicatie van het boek nog zeer druk mee geweest vanwege de talloze mails die ik van nabestaanden ontving met aanvullende informatie.
Toen ik in 2019 of 2020 contact opnam met de toenmalige adviseur Museale Zaken van het Stadsarchief Amsterdam, Ludger Smit, reageerde hij meteen enthousiast op mijn idee voor een expositie over het onderwerp. Hij gaf Jasper van Goor de opdracht een tentoonstelling te ontwerpen waarin ALLE opgepakte mannen een plaats zouden krijgen. De vormgeving was werkelijk prachtig! Dat die tentoonstelling na twee dagen vanwege corona gesloten moest worden, was een enorme domper en kostenpost, maar het weerhield de nieuwe directeur Bert de Vries er niet van de expositie het jaar daarna, in 2022, een reprise te gunnen. Het was Stefanie van Odenhoven die vanaf het begin van het project alles geweldig gecoördineerd heeft.
Naast boek, website en tentoonstelling bleef het project groeien. Sandra Rottenberg nam het initiatief om een podcast te maken en samen hebben we o.a. nabestaanden van de opgepakte mannen hun boeiende en schrijnende verhaal laten vertellen. Zeer aangrijpond. Daarnaast hebben drie leerlingen van de Hogeschool van Amsterdam een documentaire gemaakt waarbij ze álle locaties bezoeken die de razzia-mannen hebben afgelegd: Schoorl, Buchenwald, Mauthausen en Hartheim. Die docu dient als lesmateriaal voor middelbare scholen.
Ik ben ongelooflijk blij dat de razzia’s en de geschiedenis van de 400 mannen op al die verschillende manieren ‘op de agenda’ is komen te staan, mede door de inspanningen van alle bovengenoemde personen.
De prijs die ik vandaag in ontvangst mag nemen genereert nieuwe aandacht. Het is een impuls, niet alleen voor mij, om door te gaan met mijn onderzoeken. Er valt nog zoveel uit te zoeken en te leren over de periode die voor veel Nederlanders een scharnierpunt in hun leven is geweest, en dat geldt zowel voor Joden als niet-Joden. Kom maar op met die verhalen!
Ik zei zojuist al dat ik nog heel kort aandacht wil vragen voor iets dat al langere tijd door mijn hoofd spookt:
Zoals we allemaal weten wordt sinds jaar en dag de Februaristaking groots herdacht bij het beeld van de Dokwerker op het Jonas Daniel Meijerplein. De belangstelling voor de herdenking van die historische verzetsdaad neemt alleen maar toe en dat is zeer toe te juichen. Naast vaak indrukwekkende toespraken worden er ook kransen gelegd bij het monument, uiteraard ook door het gemeentebestuur van Amsterdam. We weten dat de Februaristaking, onder andere, een reactie was op razzia’s in de Jodenbuurt en ik vind het dan ook van gezond historisch bewustzijn getuigen om bij de jaarlijkse herdenking óٕók een plaats te gunnen aan de 400 vermoorde mannen. Om die reden zou ik ervoor willen pleiten dat de gemeente Amsterdam vanaf februari volgend jaar óók een krans legt ter nagedachtenis aan deze 400 mannen waarvan er meer dan 350 uit Amsterdam kwamen. Ook zij mogen niet vergeten worden!
Leden van de Stichting Hermann en Hannelore Grunberg, juryleden Arnon, Job en Toef, vanuit de grond van mijn hart nogmaals dank aan jullie voor deze prijs en de erkenning voor mijn werk.

Wally de Lang
30 augustus 2023

Foto’s Pascalle Bonnier